AOM
De Amsterdamsche Omnibus Maatschappij (AOM), opgericht in 1872, was een stadsvervoerder in Amsterdam.
Stedelijk openbaar vervoer naar (tamelijk) moderne maatstaven bestaat in Amsterdam sinds de opening van de eerste spoorweg in 1839 naar Haarlem. In aansluiting op die spoorweg waren er verscheidene particuliere ondernemingen die omnibusdiensten (paard-en-wagen) aanboden naar verschillende delen van de toen nog kleine hoofdstad. Vele particuliere bedrijven hebben elkaar beconcurreerd, waarop de AOM uiteindelijk de machtigste bleek te zijn. Dit bleek vooral doordat men al snel doorhad dat men meer reizigers kon trekken door de oncomfortabele omnibussen te vervangen door (paarden)trams die op rails door de stad reden. Dit nadat er al goede ervaringen mee bestonden in verschillende buitenlanden en in bijvoorbeeld Den Haag.
De eerste lijn reed in 1875 en bleek een groot succes. Al snel legde de AOM sporen door de hele stad. Ook kreeg de tram invloed op publieke werken. Zo werd in 1877 de Hogesluis verlaagd, aangezien één paard de tram de brug niet over kreeg en er dus op dat stukje altijd een extra paard (+personeel) beschikbaar moest zijn. Ook de doorbraak van de Raadhuisstraat in de jaren '90 van de 19e eeuw was voor een deel te danken aan de mogelijkheid er dan een tramlijn doorheen te leiden, waardoor de westelijke buitenwijken sneller met de Dam verbonden konden worden.
Eind jaren '90 verslechterde de verhouding tussen de AOM en het gemeentebestuur. Amsterdam wilde meegaan in de vaart der volkeren en een heuse elektrische tram. De AOM vond dit te duur en lange discussies waren het gevolg. Uiteindelijk besloot de gemeente de AOM per 1 januari 1900 te naasten (in te lijven), zodat de gemeenteraad directe zeggenschap kreeg over het hoofdstedelijke openbaar vervoer. Op de voertuigen stond voortaan het gemeentewapen en het personeel kwam in dienst bij de Gemeentetram. Al snel na de naasting begon een ambitieus elektrificatieplan, dat in 1904 grotendeels voltooid was.